Ronald van der Hilst werkt zowel in tuin- en landschapsarchitectuur als in kunst en slow design (ambachtelijke producten).
De tuinen, vazen, producten en samenwerkingsverbanden van Van der Hilst zijn allemaal mijlpalen in zijn eeuwige zoektocht naar tijdloze schoonheid, zowel in vorm als geest. Zijn diepgewortelde verbondenheid met tuinontwerp, planten en bloemen in combinatie met zijn passie voor de tulp geeft een poëtische dimensie aan zijn werk. Vaak gaat hij ook een dialoog aan met de historische context van de omgeving. Het vergankelijke aspect van tuinen en bloemen, de constante verandering van licht, kleur en intensiteit, groei en verval, de bewegingen van tulpen in een vaas... Al deze elementen komen samen in het werk van Van der Hilst, waardoor de toeschouwer zich ermee kan bezighouden en het kan doordrenken met zijn eigen emoties en fantasie.
Hoewel tuinen en bloemen over het algemeen romantisch zijn, kiest Van der Hilst ervoor om zich niet te richten op het sentimentele aspect, omdat hij zich maar al te bewust is van de gemakkelijke en voor de hand liggende aantrekkingskracht. In plaats daarvan is zijn werk een zoektocht om het referentiekader te begrijpen - de zogenaamde Genius Loci of geest van de plaats in landschapsontwerp - die hij interpreteert in zijn authentieke, natuurlijke en tijdloze ontwerpen. Zijn tuinen zijn integrale ontwerpen en zijn vazen vormen het podium voor de unieke en individuele kenmerken van elke bloem, waarmee hij zijn fascinatie voor vorm en compositie tot uitdrukking brengt.
Van der Hilst is geïntrigeerd om te onthullen wat verborgen is:
“De tulp, met haar prachtige, vergeten geschiedenis en haar ongelooflijke erfgoed van kunsten en ambachten, is een metafoor geworden voor mijn zoektocht. Deze geliefde lentebloem, die op het eerste gezicht misschien eenvoudig en goedkoop lijkt, kan echter ook een voertuig zijn dat ons leidt naar plantkunde, geopolitieke en culturele geschiedenis, religie, tuinontwerp, kunst, economie, poëzie, verzamelen, speculatie en passie. De tulp opent onze ogen als we dat toelaten!”